Geschiedenis
Historie van Handboogschuttersgilde St. Sebastiaan
Wanneer het gilde precies opgericht is, kan men nergens achterhalen. In het jaar 1750 werd door de schout Simon Adriaan de Vries een verzoekschrift gedaan aan Zijne Doorluchtige Hoogheid Willem Karel Friso, prins van Oranje en Nassau, bekend als Stadhouder Willem IV, om een gilde te mogen oprichten met de naam “Den Standboog”. De prins, die als Heer en Baron van Breda ook over de Vrijheid Oosterhout de heerlijke rechten uitoefende, verleende daartoe de vereiste toestemming en vaardigde op 27 augustus 1750 een octrooi of gildebrief uit, waarin tevens een reglement voor het nieuwe gilde was opgenomen.
Wellicht was dit verzoek er alleen om te doen geweest om bescherming van Zijne Doorluchtige Hoogheid er door te verkrijgen en daardoor in het bezit van die gildebrief te komen. Is deze veronderstelling juist, dan is het ontstaan van het gilde nog eerder geweest dan 1750. Wanneer de naam in “St. Sebastiaan” veranderd is weet niemand en noch het archief, noch de bestaande gildebrief geven hier duidelijkheid.
In 1834 bracht de kroonprins, later Koning Willem II, met Zijne Doorluchtige Hoogheid de Hertog van Saksen een bezoek aan ‘de Doelen’. In 1850 werd op plechtige wijze het 100-jarig bestaan gevierd, waarbij Koning Willem III door een vorstelijk geschenk blijk gaf van zijn bijzondere belangstelling. In 1870, toen Zijne Majesteit Koning Willem III in Oosterhout vertoefde, plaatste deze zijn handtekening onder de gildebrief. In 1875, ter herdenking van het 125-jarig bestaan, verleende Zijne Majesteit Koning Willem III het gilde de titel van Koninklijk Gilde. In de loop der jaren hebben alle regerende vorsten en vorstinnen van Oranje deze gildebrief ondertekend. Hare Majesteit Koningin Beatrix ondertekende de gildebrief in mei 2000.
Het reglement bevat behalve de regeling van het bestuur en artikelen over de orde bij het schieten, enige bepalingen waaruit blijkt dat de kameraadschap, die tot het wezen van de gilden behoort, ook bij de Oosterhoutse schutters in ere gehouden werd. Ook bepalingen bij ziekte, de verplichting om ieder jaar een ’teerdag’ te houden en de verzorging van elkanders begrafenis op zich te nemen. In het voorkomen van wanordelijkheden was door verschillende strafbepalingen voorzien. In de nalatenschappen middels brieven en gesprekken met oud-leden hebben we deze bijzonderheden weten op te sporen. Ook over oude tradities zoals het Koningschieten, dat ieder jaar dient plaats te vinden, hebben we veel kunnen achterhalen.
In 1950 werd het tweehonderdjarig bestaan van het gilde gevierd. In de archieven komen we het Gilde-Lied tegen, geschreven ter gelegenheid van dit jubileum.
Tot aan 1970 zijn nog veel gegevens terug te vinden. Daarna is het gilde door sterke afname van het ledenaantal, in één keer ‘slapende’ geworden. De hiaten in de lijst van schutterskoningen doen vermoeden dat dit niet de eerste keer was.
Het was in 1978 Jacques Mulder die, als nieuwe hoofdman van het gilde, dusdanige impulsen heeft gegeven waardoor het nu een zo bloeiende vereniging is geworden. Met zijn voorzitterschap tot het jaar 2000 behoort hij tot de bijzondere hoofdmannen, zoals de heren Learbuch en Papen, die vele jaren achtereen leiding gaven aan het bestuur van het gilde.
Een beschrijving van het Oosterhoutse gilde vinden we ook terug in De Schuttersgilden en Schutterijen van Noord-Brabant, deel II door J.A. Jolles (1934)